woensdag 21 december 2016

Overijsels zand

Ze drijven soms de spot met me. Mijn collega’s. ‘Werk je nog steeds in Gramsbergen?’ ‘Nee, in Hardenberg.’ Besmuikt gelach dat betekent: dat is hetzelfde, want óók niets.
In 1993 streek ik neer in Gramsbergen. Vanuit een andere uithoek van ons land. Mijn eerste werkkring lag op vijf minuten van de Waddenzee, in de kop van Groningen. Een wereld leeg als de maan, waar de klei blauw en bomen een zeldzaam verschijnsel zijn. Het was er goed. Maar dat bleek het op het Overijssels zand, bezaaid met bomen en zich openend en sluitend met het getij van de
maïs, ook. En waar ik in Groningen prima overweg kon met het feit dat men je recht voor je raap zegt wat men van iets vindt, bleek het hier ook weer prettig dat menigeen voorzichtig is met het geven van zijn mening. Het leidt tot een gemoedelijkheid die weldadig aan doet. Beide manieren kennen beperkingen, maar hebben ook elk hun charme.
Ik ben hier graag en ik waardeer het dat ik nu met Anja, Bert, Henk en Karin af en toe en stukje voor u mag schrijven. Ik verkeer liever bij u dan bij bijvoorbeeld tussen de westerse toeristen die in Gramsbergen de supermarkt onveilig maken. Zoek ik in alle rust naar Slatmans kruidkoek, begint er voor in de winkel eentje luidkeels te blèren naar een onzichtbare gast ergens in een ander gangpad: ‘Hé Sjaan…. de spruitû bennû hier hatstikkû vudelûg!!’ Vol medelijden kijken een andere Gramsberger en ik elkaar aan: wat een volk! We zeggen het niet, we denken het. Dat volstaat.

En als zo’n grootsteedse collega van me vraagt wat ik toch in ’dat gat’ doe, vraag ik hem hoeveel verkeerslichten zijn woonplaats telt. Daar heeft hij uiteraard geen antwoord op: er is geen tellen aan. Wel, Grambergen telt er niet één. Hier mag je nog gewoon dóórleven. Houden zo.

Adrian Verbree

Geen opmerkingen:

Een reactie posten