woensdag 29 januari 2020

Zadelpijn

Een begrip dat wij als Nederlanders heel goed kennen. We fietsen wat af in ons landje. Gemiddeld schijnen we per jaar 850 kilometer verdeeld over zo’n 300 ritten te maken.


Het zadel is daarbij van wezenlijk belang. En er is ook een grote verscheidenheid te vinden in soorten en maten. Sinds een kleine maand heeft dit fenomeen mijn volledige aandacht. Zoals u in mijn vorige column hebt kunnen lezen, zal ik samen met zestien anderen in mei naar de Alpe d’Huez fietsen. Deze tocht over 1.200 kilometer die we in 7 dagen zullen afleggen is ongeveer 170 kilometer per dag, bij onze snelheid zal dat ruim 6 uur op het zadel zitten worden.
Ik zie naast de te fietsen afstand het meest op tegen het zitten op het zadel. Zadelpijn heeft volgens de fietsersbond het meest te maken met gewicht, nogal wiedes, dus dat wordt de komende maanden afvallen. Ook is er in deze tijd waarin alles wordt onderzocht de mogelijkheid om je zithouding te laten meten. Ik denk dat ik mijn houding maar laat testen door een specialist. Dan schijn ik te kunnen zitten op mijn zitbeenknobbeltjes met de minste zadelpijn. Hopelijk zal de goede fietsbroek daar ook aan kunnen bijdragen.
Wat is daar ook veel over te vinden op internet, compleet met adviezen van urologen over doofheid in de penis en erectiestoornissen. Daar wordt altijd erg lacherig over gedaan als we aan het fietsen zijn, maar kan tot serieuze problemen leiden. De vrouwen die met ons meefietsen doen daar wat meewarig over maar ook over damesleed op het zadel is het laatste artikel nog niet geschreven.
Gelukkig schrijft een uroloog ook dat de doorbloeding van de bloedvaten in het zitgebied beter kan worden, mits er technisch goed gefietst wordt. Dan moet ik daar maar op gaan trainen. Het zal wel een hele uitdaging worden om zo optimaal mogelijk de tocht te volbrengen, maar aan de voorbereiding mag het niet liggen. Die 850 kilometer die we gemiddeld maken per jaar zal ik in ongeveer 5 dagen maken, dus toch maar zitvlees ontwikkelen de komende maanden.

Henk Leemhuis

woensdag 22 januari 2020

Vaders


Laatst zat ik weer eens stiekem trots te zijn op mijn dochter, die de puntjes op de ‘i’ had gezet bij een ingewikkelde aankoop van een groot aantal vintage gitaren. Nou ja, dat doet ze voortdurend, dus het valt niet meer op, maar toch ben ik telkens weer verbaasd hoe ze al die moeilijke dingen achteloos doet. Al mijmerend moest ik terugdenken aan mijn eerste baantje, de keuzemomenten, en de mensen die mijn toekomst beïnvloed hebben - en indirect natuurlijk die van mijn kinderen.

Zo ging ik op twaalfjarige leeftijd met mijn vader mee om de weefgetouwen schoon te blazen bij de weverij van Nijverdal ten Cate. Hij werkte daar en deze zaterdagbaan had hij om, zoals dat zo mooi heet, ‘de eindjes aan elkaar te knopen’. Het was mijn eerste baantje en het was niet leuk. In die fabriekshallen was de temperatuur namelijk nooit onder de dertig graden. En na een halve dag zweten, zag je eruit als een schaap, vol met stofpluis, en was gewoon ademhalen een opgave. Ik weet nog dat ik tegen mijn vader zei: ‘Zeker weten dat ik dit later niet ga doen, ook niet voor tien gulden per dag’. Ik kreeg namelijk vijf gulden mee van mijn vaders dertig gulden. Mijn vader, een heerlijk positief mens, bezwoer me dat je alles kon bereiken, wanneer je maar een goede opleiding volgde en je in je plannen vastbeet.
In de praktijk(!!) ging dat wel anders: hoe vaak wij als vier broers met veel fantasie en eindeloze ambitieuze plannen niet bestookt werden met dooddoeners als: ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’- of, ‘een dubbeltje wordt nooit geen kwartje’, was ontelbaar. Ooms, tantes, buren, iedereen deed eraan mee. Toekomstfantasieën en ambities, werden zonder opgaaf van reden of motivatie, de kop ingedrukt.
Ik ben dus maar wat blij dat ik in mijn leuke dochter, inmiddels ook alweer een moeder, een beetje terugzie van mijn vader die als motto had: “Als je het niet geprobeerd hebt, weet je ook niet of het kan”.

Rudi Bults

woensdag 15 januari 2020

De mortuis


Waar ons mooie Nederlands maar al te vaak wordt ingeruild voor halfbakken Engels, wil ik het even serieus met u over taal hebben. Misschien lijdt u ook onder schreifsels waarvan de afzender niet weedt of je weetd met ‘td’ of ‘dt’ schreivt. Ik neem u mee het diepe in; we gaan een stukje Latijn doen. Dan weet u tenminste dat ik op het gymnasium heb gezeten. Dat werd weliswaar in klas 4 ineens het inmiddels ook al niet meer bestaande OVWO, maar dat verdriet zal ik u nu besparen.

Bert Nonkes haalde vorige week een gezegde aan: ‘over de doden niets dan goeds’. In zijn eigen geval mogen we een uitzondering maken, mits we er op tijd mee komen. Wel Bert, dan begin ik meteen maar. Mooi dat je een gezegde aanhaalt, en dan ook nog een die uit het Latijn stamt! (je merkt, ik begin met een compliment.) Maar wat jammer dat ook jij net, als die andere 17.399.995 Nederlanders, dit gezegde verhaspelt. Over de doden niets dan goeds. Ben je gek! Over Hitler niets dan goeds? En over Sulaimani? Ga fietsen! Nee, dan hadden de oude Romeinen het beter bekeken. Die zeiden: de mortuis nil nisi bene. Ja, daar was u vast zelf niet op gekomen. ‘Bene’ is een bijwoord en geen zelfstandig naamwoord, dan had er wel ‘bonus of bona’ gestaan. Nu luidt het gezegde: ‘over de doden niets dan op gepaste wijze. Stel, Bert is er ooit niet meer bij en kan zich niet verdedigen. Dan past het ons, als hij er dus zo tegen 2080 niet meer is, ons op gepaste wijze over hem uit te laten. Zeker als wij zijn taalkundige euveldaden (ook een moeilijk woord, ik weet het) bespreken. Laat het ons een goed voornemen voor 2020 zijn over de doden niet dan op gepaste wijze te spreken. Mocht u na dit stukje de neiging hebben over mij te roddelen, ga vooral uw gang.

Adrian Verbree

woensdag 8 januari 2020

Bewust roddelen






Ik droom soms van mijn begrafenis. Om wat specifieker te zijn: mijn herdenkingsdienst. Wie komt, wie niet en waarom niet? Maar het nieuwsgierigst ben ik naar wat er over mij wordt gezegd. Niet tijdens de dienst, over de doden niets dan goeds (“Goed, dat-ie dood is..”). Nee, in de rij of bij de koffie met cake. Daar worden geen sociale filters toegepast. Jammer, dat ik daar niet meer bij kan zijn, of wel, je weet het niet.

De samenvattende roddel van mijn bestaan. Ik vermoed dat ik vaak zal denken: ‘Had het toch eerder gezegd. En rechtstreeks tegen mij. We hadden er samen wat aan gehad.’

Ik kom hierop omdat mijn goede voornemen van dit jaar was: alleen over mensen praten als ze deelnemen aan het gesprek. Was mijn voornemen, ja, ik kan u melden dat het ondoenlijk is. En, na enig onderzoek, onnodig. Roddelen heeft een aantal nuttige functies. Zo versterkt roddelen het ‘wij-gevoel’, zal je te horen krijgen wat wel en niet kan binnen de bestaande groep en zal roddelen de grip op wat er om je heen gebeurt, versterken.

Toch blijft er een negatief sfeertje om roddelen heen hangen. We praten over de ander zonder dat de ander zich kan verdedigen. Het ‘wij-gevoel’ is gebaseerd op uitsluiting. En waar wij praten over deze of gene, zullen we in een andere groepssamenstelling ongetwijfeld zelf ook aan de beurt komen. Sommigen kan dat niets schelen. Mijn opa, bijvoorbeeld. Iedereen in de familie wist dat hij de jeneverfles leegzoop als oma er niet was. Alle ooms en tantes spraken er schande van maar niemand had de euvele moed om hem ermee te confronteren. Men zag voldoende oplossing in de aanschaf van kleinere flessen.

Afijn, laten we dit afspreken: als we over iemand roddelen dan sluiten we af met een compliment aan diegene.

Gelukkig nieuwjaar!