De
moderne fiets. Trap je, voorovergebogen op je stuur liggend, met een
acceptabele snelheid over het fietspad, word je – zoefff – ingehaald door een
kaarsrechte bejaarde. Nog niet helemaal bijgekomen van de verbazing, duik je de
berm in: agressief geklingel achter je. Een tros pubers op weg naar school en
dat met een snelheid als wacht hun daar de jackpot (is ook zo, maar welke puber
beseft dat?). Mijn vrouw heeft er ook eentje. Overgehouden aan een ernstig
auto-ongeluk. Ze vocht zich, letterlijk met vallen en opstaan, terug van een
driewieler naar een tweewieler. Hulde! Maar nu heb ik er werk aan haar bij te
houden. De E-bike. Met blijdschap zie ik de dag tegemoet waarop ik er ook een
krijg.
Wil
ik ook zo snel kunnen fietsen? Helemaal niet. Ben ik lui? Zeker, maar dat
speelt hier ook niet. Ik heb een jeugdtrauma te verwerken. Ik heb nog een
ouderwetse fiets. Zo’n ding dat je geacht wordt deels zelf te kunnen repareren,
wanneer iets er de brui aan geeft. Een moderne fiets is zo’n ingewikkeld stukje
techniek dat je het ding met een schoon geweten naar de fietsenmaker kunt
brengen: je kunt de dynamo nog niet eens vinden! Mijn vader hanteerde de regel:
eerst zelf repareren. Werkte dat niet, dan keek hij er naar, oordeelde hij:
ernstig, dan pas mocht je naar de
fietsenmaker.
Mijn licht deed het niet. Ik worstelde met koper
en met draadjes en zo, en tot mijn stomme verbazing verspreidde daarna de
koplamp een rijke glans. Toen het achterlicht. Egyptische duisternis. Wat ik
ook deed: dead, gone, niks, noppes, nada. Ten einde raad pa er bij gehaald.
‘Nou, laat eens zien.’ Ik til het voorwiel op, geef een slinger: licht. Ik til
het achterwiel op. Zwiep: niets. ‘Ziet u wel!’ Mijn vader kwam niet weer bij.
Ik wil een E-bike.Adrian Verbree
Geen opmerkingen:
Een reactie posten